In Nederland hebben we het goed geregeld. We leven in een land waar gezag wordt gecontroleerd, waar wetten gelden voor iedereen en waar de politie geacht wordt om op te treden binnen duidelijke kaders. Toch is er iets geks aan de hand: iedere keer als agenten daadwerkelijk optreden, ontstaat er ophef. Niet zelden worden beelden gedeeld, meningen gespuid en worden conclusies getrokken nog voordat de feiten volledig bekend zijn.
Neem het recente incident in Scheveningen. Daar ontstond beroering omdat er na een grimmige situatie op straat geen directe arrestaties volgden. De reactie was voorspelbaar: “waarom grijpt niemand in?”, “waar is de politie?”, “ze laten het maar gebeuren.” De roep om handhaving was luid, en de kritiek niet mals.
Maar wanneer diezelfde politie wél ingrijpt – kordaat en zichtbaar – verandert het gesprek. Dan is het ineens: “Was dat niet te hard?”, “Moet dat nou zo?”, “Is dit proportioneel?” En zo ontstaat een dilemma: de politie staat voortdurend in het midden van het publieke debat, waarbij het eigenlijk nooit goed lijkt te zijn.
Dat brengt ons bij een situatie die recentelijk de gemoederen bezighield. Op straat ligt een jongeman die op een scooter reed. Hij wordt aangehouden door twee agenten. Eén van hen zit op zijn rug, bezig met het aanleggen van handboeien. De andere heeft kort daarvoor een stroomstootwapen ingezet. Het lijkt een kwestie van seconden voordat de aanhouding volledig is afgerond. Maar dan gebeurt er iets onverwachts: terwijl de verdachte nauwelijks beweegt, deelt de tweede agent twee krachtige trappen uit.
De beelden zijn glashelder. Geen paniek, geen dreigende wapens, geen poging tot vluchten op dat moment. En toch worden er extra fysieke middelen ingezet. Voor sommigen is dit gerechtvaardigd: de man werkte niet volledig mee en kon mogelijk nog gevaar opleveren. Voor anderen was dit een duidelijk geval van buitensporig geweld.
Maar laten we het breder trekken dan dit ene incident. Want de vraag die hier centraal staat, is fundamenteel: waar ligt de grens tussen noodzakelijk optreden en onwensbare escalatie?
Agenten dragen dagelijks de verantwoordelijkheid voor onze veiligheid. Ze komen in situaties terecht die moeilijk zijn in te schatten en die in een fractie van een seconde kunnen omslaan. Een klein foutje kan grote gevolgen hebben, niet alleen voor de agent zelf, maar ook voor degene die wordt aangehouden – en voor het vertrouwen van de samenleving in de rechtsstaat.
Tegelijkertijd is het belangrijk dat elke vorm van optreden toetsbaar blijft. Want juist dat maakt ons systeem sterk. We willen geen willekeur, geen eigenrichting. En dus moet de politie altijd kunnen uitleggen waarom er is gehandeld zoals er is gehandeld. Niet omdat we wantrouwen, maar omdat we transparantie verwachten.
In dit specifieke geval is het begrijpelijk dat er discussie ontstaat. De verdachte lag al op de grond, was getaserd en werd vastgehouden. De extra trappen lijken op het eerste gezicht meer een uiting van frustratie dan een tactisch noodzakelijke handeling. Maar ook hier geldt: beelden vertellen niet altijd het hele verhaal. De context, de aanloop en de inschatting op dat moment zijn bepalend.
Wat dit alles vooral aantoont, is dat we als samenleving in een lastig parket zitten. We willen daadkracht, maar geen overdaad. We willen veiligheid, maar geen machtsvertoon. En bovenal willen we weten dat de mensen met een uniform, die dagelijks de straat op gaan om orde te bewaren, handelen met professionaliteit én zelfbeheersing.